Bouw van bladerenFunctie van bladeren
Mensen hebben andere levende wezens nodig om van te leven. We gebruiken dieren voor hun vlees, en planten voor groente en fruit. Mensen zijn heterotroof. Planten hebben niemand nodig, zij maken hun eigen voedsel door anorganische stoffen zoals koolstofdioxide, water en zouten om te zetten naar organische stoffen zoals suiker en zetmeel. Planten zijn autotroof.
Cannabis en alle andere planten hebben een soort 'fabriekjes', bladgroenkorrels, in hun bladeren. Deze fabriekjes maken suiker die de plant gebruikt om van te groeien. Om suiker te maken heeft een plant maar een paar dingen nodig: water, licht en koolstofdioxide. Een andere naam voor koolstofdioxide is koolzuurgas. Koolzuurgas zijn de bubbels in bijvoorbeeld cola. Het maken van suiker uit water, koolzuurgas en licht heet fotosynthese. 'Foto' verwijst naar het licht dat nodig is, synthese is een moeilijk woord voor 'maken'. Fotosynthese wordt ook wel koolstofassimilatie genoemd. Assimilatie betekent het maken van organische moleculen uit kleinere moleculen. In dit geval zijn deze kleine moleculen anorganisch. Omdat bij de fotosynthese de koolstof uit de koolstofdioxide wordt gebruikt wordt dit koolstofassimilatie genoemd. Behalve suiker wordt er bij de fotosynthese ook zuurstof gemaakt. Mensen hebben planten dus dubbel nodig: voor de groente en fruit en voor de zuurstof. Mensen gebruiken zuurstof om te ademen.
De fabriekjes waarin de fotosynthese plaatsvindt heten bladgroenkorrels of chloroplasten. Bladgroenkorrels zitten in alle groene delen van een plant, met name in het palissadeparenchym van de bladeren.
In de doorsnede van een blad vind je de volgende structuren:
1. Cuticula; Dit is de waterafstotende waslaag aan de boven- en onderkant van het blad
2. Palissadeparenchym; Dit zijn langgerekte cellen in het bladgroenhoudend weefsel van bladeren die veel bladgroenkorrels bevatten.
3. Nerf
4. Epidermis; Dit is de opperhuid
5. Sluitcel van een huidmondje
6. Opening van een huidmondje
7. Luchtholte
8. Sponsparenchym
Bladgroenkorrels geven de groene kleur aan de plant. De bladgroenkorrels zetten water, licht en koolstofdioxide om in zuurstof en suiker. Suiker is de bouwstof die planten nodig hebben om te leven. Deze suiker wordt gebruikt bij de dissimilatie. Dissimilatie is het proces waarbij organische stoffen worden afgebroken en energie vrijkomt. Deze energie wordt dan gebruikt voor processen in de plant, bijvoorbeeld bij de opbouw van reservestoffen om de winter door te komen en in de lente weer opnieuw uit te kunnen groeien.
Het water dat nodig is voor de fotosynthese nemen de planten met hun wortels op uit de bodem. Vanuit de wortels gaat het via de vaten van de plant naar de bladgroenkorrels. Koolstofdioxide halen de planten uit de lucht. Dit gas diffundeert via de huidmondjes en de luchtholtes naar de bladgroenhoudende cellen. Huidmondjes zijn kleine openingen die vooral aan de onderkant in de bladeren zitten. De zuurstof die vrijkomt tijdens de fotosynthese wordt via de huidmondjes afgegeven aan de lucht. Een andere functie van huidmondjes is het tegengaan van verdamping van water bij warm weer zodat de plant niet uitdroogt. Dit doen de huidmondjes door dan te sluiten. Het licht dat nodig is voor de fotosynthese komt van de zon of van lampen. Wanneer planten in het donker staan of geen water krijgen, kan er geen fotosynthese (assimilatie) plaatsvinden. De planten kunnen dan geen suiker maken en gaan dood. Dissimilatie kan wel in het donker plaatsvinden. Hier is namelijk geen licht voor nodig.
De fotosynthese kun je ook in een formule zetten. Rechts van de pijl staat dan wat de plant nodig heeft voor de fotosynthese. Links van de pijl staat wat de plant maakt:
koolstofdioxide + water + licht -> glucose + zuurstof
De snelheid van deze reactie wordt bepaald door de factor die het minst gunstig aanwezig is. 's Nachts is licht de beperkende factor, en bij droog weer is dat water.
Vraag
Bij de fotosynthese wordt heel veel glucose gevormd. De glucose wordt gebruikt voor dissimilatie, opbouw en herstel van de plant en vorming van reservestoffen. Bij de vorming van reservestoffen wordt glucose omgezet in zetmeel en opgeslagen in cellen van palissadeparenchym en sponsparenchym. Als de plant (extra) voedsel nodig heeft, wordt de zetmeel weer omgezet in suiker.
Peace
Mensen hebben andere levende wezens nodig om van te leven. We gebruiken dieren voor hun vlees, en planten voor groente en fruit. Mensen zijn heterotroof. Planten hebben niemand nodig, zij maken hun eigen voedsel door anorganische stoffen zoals koolstofdioxide, water en zouten om te zetten naar organische stoffen zoals suiker en zetmeel. Planten zijn autotroof.
Cannabis en alle andere planten hebben een soort 'fabriekjes', bladgroenkorrels, in hun bladeren. Deze fabriekjes maken suiker die de plant gebruikt om van te groeien. Om suiker te maken heeft een plant maar een paar dingen nodig: water, licht en koolstofdioxide. Een andere naam voor koolstofdioxide is koolzuurgas. Koolzuurgas zijn de bubbels in bijvoorbeeld cola. Het maken van suiker uit water, koolzuurgas en licht heet fotosynthese. 'Foto' verwijst naar het licht dat nodig is, synthese is een moeilijk woord voor 'maken'. Fotosynthese wordt ook wel koolstofassimilatie genoemd. Assimilatie betekent het maken van organische moleculen uit kleinere moleculen. In dit geval zijn deze kleine moleculen anorganisch. Omdat bij de fotosynthese de koolstof uit de koolstofdioxide wordt gebruikt wordt dit koolstofassimilatie genoemd. Behalve suiker wordt er bij de fotosynthese ook zuurstof gemaakt. Mensen hebben planten dus dubbel nodig: voor de groente en fruit en voor de zuurstof. Mensen gebruiken zuurstof om te ademen.
De fabriekjes waarin de fotosynthese plaatsvindt heten bladgroenkorrels of chloroplasten. Bladgroenkorrels zitten in alle groene delen van een plant, met name in het palissadeparenchym van de bladeren.
In de doorsnede van een blad vind je de volgende structuren:
1. Cuticula; Dit is de waterafstotende waslaag aan de boven- en onderkant van het blad
2. Palissadeparenchym; Dit zijn langgerekte cellen in het bladgroenhoudend weefsel van bladeren die veel bladgroenkorrels bevatten.
3. Nerf
4. Epidermis; Dit is de opperhuid
5. Sluitcel van een huidmondje
6. Opening van een huidmondje
7. Luchtholte
8. Sponsparenchym
Bladgroenkorrels geven de groene kleur aan de plant. De bladgroenkorrels zetten water, licht en koolstofdioxide om in zuurstof en suiker. Suiker is de bouwstof die planten nodig hebben om te leven. Deze suiker wordt gebruikt bij de dissimilatie. Dissimilatie is het proces waarbij organische stoffen worden afgebroken en energie vrijkomt. Deze energie wordt dan gebruikt voor processen in de plant, bijvoorbeeld bij de opbouw van reservestoffen om de winter door te komen en in de lente weer opnieuw uit te kunnen groeien.
Het water dat nodig is voor de fotosynthese nemen de planten met hun wortels op uit de bodem. Vanuit de wortels gaat het via de vaten van de plant naar de bladgroenkorrels. Koolstofdioxide halen de planten uit de lucht. Dit gas diffundeert via de huidmondjes en de luchtholtes naar de bladgroenhoudende cellen. Huidmondjes zijn kleine openingen die vooral aan de onderkant in de bladeren zitten. De zuurstof die vrijkomt tijdens de fotosynthese wordt via de huidmondjes afgegeven aan de lucht. Een andere functie van huidmondjes is het tegengaan van verdamping van water bij warm weer zodat de plant niet uitdroogt. Dit doen de huidmondjes door dan te sluiten. Het licht dat nodig is voor de fotosynthese komt van de zon of van lampen. Wanneer planten in het donker staan of geen water krijgen, kan er geen fotosynthese (assimilatie) plaatsvinden. De planten kunnen dan geen suiker maken en gaan dood. Dissimilatie kan wel in het donker plaatsvinden. Hier is namelijk geen licht voor nodig.
De fotosynthese kun je ook in een formule zetten. Rechts van de pijl staat dan wat de plant nodig heeft voor de fotosynthese. Links van de pijl staat wat de plant maakt:
koolstofdioxide + water + licht -> glucose + zuurstof
De snelheid van deze reactie wordt bepaald door de factor die het minst gunstig aanwezig is. 's Nachts is licht de beperkende factor, en bij droog weer is dat water.
Vraag
Bij de fotosynthese wordt heel veel glucose gevormd. De glucose wordt gebruikt voor dissimilatie, opbouw en herstel van de plant en vorming van reservestoffen. Bij de vorming van reservestoffen wordt glucose omgezet in zetmeel en opgeslagen in cellen van palissadeparenchym en sponsparenchym. Als de plant (extra) voedsel nodig heeft, wordt de zetmeel weer omgezet in suiker.
Peace
Comment