BLADLUIS.
Als alle nakomelingen van een enkele bladluis bleven leven met hun kroost, dan zou hun totale gewicht in een jaar
overeenkomen met dat van 600 miljoen mensen. Alleen door dit fenomenale productievermogen kunnen ze blijven bestaan,
want ze zijn, afgezien van de bescherming die ze door mieren genieten, weerloos tegen vogels, lieveheersbeestjes
en hun larven en gaasvlieglarven. Bladluizen zijn ook niet bestand tegen koud weer.
In Nederland komen een paar, honderd soorten voor, meestal groen of bruin van kleur. Hun peervormig lichaam
is week en een paar millimeter lang. Ze voeden zich met plantensappen en scheiden honingdauw af,
een zoete kleverige stof waarvan sommige mieren leven. Deze mieren houden grote bladluiskudden om de honingdauw te verkrijgen.
In de herfst leggen de wijfjes op bomen en struiken eitjes, die pas na de winter uitkomen en ongevleugelde wijfjes opleveren.
Deze vleugelloze wijfjes, mannetjes zijn er niet, produceren levende jongen, weer uitsluitend wijfjes. Sommige daarvan hebben
vleugels en die vliegen naar kruidachtige planten, bijvoorbeeld bonen, en geven weer een generatie van vleugelloze wijfjes.
Dit proces van maagdelijke voortplanting gaat de hele zomer door, waarbij gevleugelde en ongevleugelde generaties
met elkaar afwisselen. Elk wijfje brengt gedurende haar twee of drie weken durende leven wel 50 dochters voort.
Na slechts acht tot tien dagen zijn die vol*doende ontwikkeld om zich op dezelfde manier te vermenigvuldigen.
In oktober ontstaan mannetjes. Deze gaan met gevleugelde wijfjes naar de winterwaardplant, waar ze paren.
Er worden eitjes afgezet die overwinteren, en in het volgende jaar begint de levenscyclus opnieuw.
Zwarte bonenluizen (Aphis laboe) komen in de zomer voor op tuinbonen en verhuizen 's winters naar struiken.
Anuraphis roseus overwintert op appelbomen en gaat 's zomers op andere planten over.
Een typisch kenmerk van bladluizen is het tweetal buisjes, corniculae, aan het eind van hun achterlijf.
Ze produce*ren een wasachtige afscheiding, die vaak beschermend werkt. Bij de wolluis Erio*soma lanigerum lijkt het op witte vlokken.
Bladluizen kunnen onze gewassen aanzienlijk beschadigen, vooral bonen, kool, erwten en bieten. Schade wordt niet alleen veroorzaakt
door het zuigen van sap, maar ook door het overbrengen van virusziekten, bijvoorbeeld het beruchte geelvirus bij de suikerbiet.
Gevleugelde bladluizen worden gemakkelijk door luchtstromingen meegevoerd.
Onze kamerplanten krijgen dan ook vaak bladluis als ze op de tocht staan.
Je kan het beste sproeien met koud water of water met groene zeep.
Als alle nakomelingen van een enkele bladluis bleven leven met hun kroost, dan zou hun totale gewicht in een jaar
overeenkomen met dat van 600 miljoen mensen. Alleen door dit fenomenale productievermogen kunnen ze blijven bestaan,
want ze zijn, afgezien van de bescherming die ze door mieren genieten, weerloos tegen vogels, lieveheersbeestjes
en hun larven en gaasvlieglarven. Bladluizen zijn ook niet bestand tegen koud weer.
In Nederland komen een paar, honderd soorten voor, meestal groen of bruin van kleur. Hun peervormig lichaam
is week en een paar millimeter lang. Ze voeden zich met plantensappen en scheiden honingdauw af,
een zoete kleverige stof waarvan sommige mieren leven. Deze mieren houden grote bladluiskudden om de honingdauw te verkrijgen.
In de herfst leggen de wijfjes op bomen en struiken eitjes, die pas na de winter uitkomen en ongevleugelde wijfjes opleveren.
Deze vleugelloze wijfjes, mannetjes zijn er niet, produceren levende jongen, weer uitsluitend wijfjes. Sommige daarvan hebben
vleugels en die vliegen naar kruidachtige planten, bijvoorbeeld bonen, en geven weer een generatie van vleugelloze wijfjes.
Dit proces van maagdelijke voortplanting gaat de hele zomer door, waarbij gevleugelde en ongevleugelde generaties
met elkaar afwisselen. Elk wijfje brengt gedurende haar twee of drie weken durende leven wel 50 dochters voort.
Na slechts acht tot tien dagen zijn die vol*doende ontwikkeld om zich op dezelfde manier te vermenigvuldigen.
In oktober ontstaan mannetjes. Deze gaan met gevleugelde wijfjes naar de winterwaardplant, waar ze paren.
Er worden eitjes afgezet die overwinteren, en in het volgende jaar begint de levenscyclus opnieuw.
Zwarte bonenluizen (Aphis laboe) komen in de zomer voor op tuinbonen en verhuizen 's winters naar struiken.
Anuraphis roseus overwintert op appelbomen en gaat 's zomers op andere planten over.
Een typisch kenmerk van bladluizen is het tweetal buisjes, corniculae, aan het eind van hun achterlijf.
Ze produce*ren een wasachtige afscheiding, die vaak beschermend werkt. Bij de wolluis Erio*soma lanigerum lijkt het op witte vlokken.
Bladluizen kunnen onze gewassen aanzienlijk beschadigen, vooral bonen, kool, erwten en bieten. Schade wordt niet alleen veroorzaakt
door het zuigen van sap, maar ook door het overbrengen van virusziekten, bijvoorbeeld het beruchte geelvirus bij de suikerbiet.
Gevleugelde bladluizen worden gemakkelijk door luchtstromingen meegevoerd.
Onze kamerplanten krijgen dan ook vaak bladluis als ze op de tocht staan.
Je kan het beste sproeien met koud water of water met groene zeep.
Comment