Re: Verbod op growshops (wetsvoorstel Tweede Kamer)
Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt
Nr. 6NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 15 december 2011
ALGEMEEN
1. Inleiding
Growshops en het risico van verplaatsing24 077, nr. 201, p. 32). Het is duidelijk dat er een wereld van verschil bestaat met tuincentra en bouwmarkten. Het aanbod van tuincentra bestaat immers uit meubels voor de buitenruimte en al dan niet seizoensgebonden materiaal voor de decoratie van binnen- en buitenruimtes. Planten en bloemen komen veelal op de tweede plaats. Kweekmaterialen en gereedschappen maken een nog kleiner aandeel uit van het aanbod en zijn vooral geschikt zijn voor hoveniersactiviteiten. Bouwmarkten zijn gericht op de verkoop van materialen voor de verbouwing van vooral woningen. Daaronder bevinden zich materialen zoals elementen voor electrische installaties die ook bruikbaar zijn voor de inrichting van elementen van een illegale hennepkwekerij, maar meer ook niet. Het zal duidelijk zijn dat een verplaatsing van het assortiment en de overige activiteiten van growshops naar deze reguliere bedrijven niet een kwestie is van het overhevelen van een paar materialen, maar een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering van die bedrijven zal vergen die niet onzichtbaar kan blijven. Alles overziende schatten wij het risico van verplaatsing van het growshopaanbod naar reguliere bedrijven dan ook als gering in.
Reikwijdte strafrechtelijke aansprakelijkheid bij voorbereidingshandelingen
Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht. Bij de producten die door een growshop verkocht worden, is er doorgaans geen sprake van twijfel over de bestemming ervan. Dit wordt door de leden van diverse fracties ook onderkend. Daarentegen zal de verkoop van alledaagse voorwerpen in een bouwmarkt of tuincentrum niet snel onder de voorgestelde strafbaarstelling gebracht kunnen worden. Daarvoor is immers nodig dat ten aanzien van concrete transacties tevens bewezen wordt dat bij de verkoper sprake was van een criminele intentie in de zin van wetenschap of de aanwezigheid van een ernstige reden om te vermoeden dat de verkochte goederen bestemd waren voor de illegale hennepteelt, hetgeen de verdachte er niet van heeft weerhouden om van de gedragingen af te zien. Voor een bewezenverklaring van een strafbare voorbereidingshandeling zal in die gevallen dus meer afhangen van het aantonen van de criminele intentie. Het door de leden van de VVD-fractie gegeven voorbeeld van de verkoop van een mes in een kookwinkel dat later gebruikt wordt als moordwapen spreekt in deze boekdelen. Met deze uiteenzetting hopen wij de bij diverse leden levende zorgen over een te verregaande strafrechtelijke aansprakelijkheid van deelnemers aan het reguliere handel- en dienstenverkeer te hebben weg genomen.
De leden van de VVD-fractie vroegen zich, onder verwijzing naar de opmerkingen van de NVvR over grootschalige en kleinschalige hennepteelt, af of iedere vorm van hennepteelt onder dit voorstel valt. Vooropgesteld zij dat de aanduiding grootschalige en kleinschalige hennepteelt niet in de Opiumwet voorkomt. De wet noemt in artikel 11, derde lid, beroeps- of bedrijfsmatige teelt en in het vijfde lid teelt van grote hoeveelheden. Het nieuwe artikel 11a laat er geen twijfel over bestaan dat de daarin opgenomen strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen alleen op deze vormen van teelt ziet. Overigens hebben de adviezen van onder meer de NVvR aanleiding gegeven tot enige bijstelling van het wetsvoorstel en heeft ook de memorie van toelichting wijzigingen ondergaan. Zo wordt aan het begin van de tweede alinea van de memorie expliciet opgemerkt dat het gaat om bedrijfs- en beroepsmatige teelt en teelt van grote hoeveelheden. Verder komt de term kleinschalige teelt niet meer voor en wordt de term grootschalige teelt soms gebruikt, waarbij uit de context duidelijk wordt dat daarmee teelt van grote hoeveelheden wordt bedoeld.
De leden van de VVD-fractie vroegen of het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011 (LJN:BP1275) dat betrekking had op de teelt van vijf planten aanleiding geeft om het gedoogbeleid inzake vijf planten te wijzigen. Graag reageren wij op deze vraag als volgt. Op 1 juli 2011 is de gewijzigde Aanwijzing Opiumwet (Staatscourant 2011, nr. 11 134 van 27 juni 2011) in werking getreden. Onderdeel van de daarin doorgevoerde wijzigingen vormt een aanscherping van het beleid inzake beroeps- of bedrijfsmatige teelt, die mede door het voornoemde arrest werd ingegeven. De aanwijzing vermeldt in paragraaf 3.2.1, voor zover hier van belang, dat voor de beoordeling van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van teelt wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvindt. Bij het aantreffen van een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in het algemeen aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Echter, het aantal planten is niet de doorslaggevende factor voor het bepalen van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de teelt. Ook teelt van vijf planten of minder kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Dit geldt in situaties waarin aan twee of meer indicatoren voor professionele teelt, zoals opgenomen in een bijlage van de Aanwijzing, is voldaan en indien er sprake is van teelt voor geldelijk gewin.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of er geen sprake is van tegenstrijdig beleid. Enerzijds, wordt de productie van wiet de facto2. Professionalisering van de illegale hennepteelt
24 077, nr. 2003. Reikwijdte van het bestaande strafrechtelijke instrumentarium
4. Strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding en vergemakkelijking van de illegale hennepteelt
De leden van de VVD-fractie vroegen in te gaan op het advies van het College van Procureurs-Generaal om tot een strafbaarstelling te komen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot alle lijst II middelen. Dit onderdeel van het advies van het college berustte waarschijnlijk op een misverstand, want het wetsvoorstel in de versie die voor advisering aan het college werd toegezonden bevatte al de strafbaarstelling van artikel 11a met betrekking tot alle middelen van lijst II van de Opiumwet. Uit het voorgestelde artikel 11a blijkt dat naar de strafbaarstellingen in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet wordt verwezen. Die strafbaarstellingen verwijzen op hun beurt naar de verboden gedragingen, bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, welke betrekking hebben op alle middelen van lijst II. Ten gevolge van de opmerking van het College is in de tweede alinea van de considerans expliciet vermeld dat de strafbaarstelling betrekking heeft op lijst II middelen. Verder is dit op een paar plaatsen in de memorie van toelichting vermeld, zo ook bij de artikelsgewijze toelichting op onderdeel A van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie hechtten er aan dat uitgebreider wordt ingegaan op de problemen met betrekking tot veroordeling terzake van poging, omdat deze – aldus deze leden – zich ook bij andere delicten zullen voordoen. Het zou volgens de regering te ver voeren om te spreken van problemen rond de strafbaarstelling van poging. Waar het om gaat is dat ook reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij poging grenzen heeft die in het algemeen voldoen. Er zijn daarnaast afzonderlijke gedragingen in de voorbereidingsfase van een delict die onder de werking van de strafwet zijn gebracht. Gewezen wordt op de algemene strafbaarstelling van artikel 46 Sr dat ziet op voorbereiding van misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld en het oudere artikel 10a van de Opiumwet. De wetgever heeft het in bepaalde gevallen wenselijk geacht ook de voorbereidingshandelingen met betrekking tot specifieke misdrijven met een lager strafmaximum strafbaar te stellen. Dan wordt de techniek van een speciesbepaling gevolgd, zoals blijkt uit onder meer de artikelen 223 en 234 Sr en het thans voorgestelde artikel 11a van de Opiumwet.
De leden van de VVD-fractie stelden ook een groot aantal vragen over de verkoop van op enig moment legaal op de markt gebrachte producten of diensten. De vele vragen hebben gemeenschappelijk dat daarin zeer brede voorbeelden van normale handelsactiviteiten worden gegeven. Zoals in de inleiding van deze nota is aangegeven, belemmert de voorgestelde strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen het legale verkeer van goederen en diensten niet. Dat is bij het bestaande artikel 10a al niet het geval en evenmin zal zich dit bij het nieuwe artikel 11a voordoen. Voor de strafbaarheid zal immers steeds de criminele intentie van betrokkene moeten worden bewezen en naarmate de verrichte handeling meer tot de alledaagse handelingen wordt gerekend, zullen voor het bewijs van de subjectieve bestanddelen in de aard van die handelingen steeds minder aanknopingspunten kunnen worden gevonden.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe wordt aangekeken tegen growshops die hun activiteiten uitbreiden naar de gebruikelijke activiteiten van een tuincentrum wordt verwezen naar hetgeen daarover in de inleiding van deze nota is opgemerkt.
De leden van de PvdA-fractie vroegen hoeveel hennepkwekerijen niet opgericht zouden zijn als het wetsvoorstel eerder in werking was getreden, bijvoorbeeld vier jaar geleden en hoe vaak het voorkomt dat op basis van de huidige wetgeving en jurisprudentie het niet mogelijk is gebleken om voorbereidingshandelingen nu al strafrechtelijk aan te pakken. Hoeveel hennepkwekerijen niet zouden zijn ingericht valt niet te kwantificeren, omdat nagelaten handelingen uit hun aard niet kunnen worden geteld. Bij het instellen van een strafvervolging wordt rekening gehouden met de jurisprudentie over poging, zoals vermeld in de memorie van toelichting. Verder geldt in zijn algemeenheid dat het openbaar ministerie bij elke vervolgingsbeslissing rekening houdt met de mate van bewijs dat voorhanden is en afziet van een vervolging indien dit onvoldoende wordt geacht. Het aantal bewijssepots in zaken die voortaan op grond van artikel 11a kunnen worden vervolgd, valt niet te achterhalen. Deze leden vroegen verder hoeveel van de 4 727 in 2009 ontmantelde illegale kwekerijen waren ingericht met materialen die in reguliere tuincentra of bouwmarkten gekocht waren of gekocht hadden kunnen worden en hoeveel van die kwekerijen geheel of gedeeltelijk ingericht waren met materialen die niet in growshops waren gekocht en welk deel van de illegale hennepteelt wordt gefaciliteerd of gestimuleerd door andere aanbieders van materialen voor de teelt dan growshops. Deze vragen vallen niet als zodanig te beantwoorden, omdat strafrechtelijke onderzoeken er niet op zijn gericht de door deze leden bedoelde zaken in kaart te brengen. Op de bestaande activiteiten van respectievelijk growshops, tuinbouwcentra en bouwmarkten is in de inleiding uitvoerig ingegaan. Hier wordt volstaan met de opmerking dat veel benodigdheden voor de inrichting van een illegale hennepteelt, met als voorbeeld koolstoffilters, specifieke assimilatielampen, afzuigers en andere afschermingsmiddelen niet verkrijgbaar zijn in reguliere tuincentra of bouwmarkten.
De leden van de PvdA-fractie vroegen ook hoe de regering kan voorkomen dat er bij de handhaving van dit wetsvoorstel vooral aandacht zal zijn voor de kleinere telers en niet de grote professionele telers. Gelet op het feit dat het artikel ziet op voorbereidingshandelingen leidt ertoe dat het bij de toepassing ervan juist niet gaat om de telers, maar om personen en bedrijven die hun geld verdienen met de levering van goederen of diensten ten behoeve van illegale hennepteelt en financiering daarvan.
De leden van de PvdA-fractie vroegen verder in hoeverre er nu wordt doorgerechercheerd van de kleine teler naar de grote drugscrimineel. Het doorrechercheren bij de ontmanteling van een illegale hennepkwekerijen vindt in toenemende mate plaats. Zo is het aantal opsporingsonderzoeken naar de georganiseerde criminaliteit achter hennepteelt de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het resultaat hiervan is dat achterliggende structuren zichtbaar worden. Zo worden verbanden tussen illegale hennepkwekerijen zichtbaar door soortgelijke modus operandi, zodat verdachten in verband kunnen worden gebracht met meerdere kwekerijen en ter zake kunnen worden vervolgd. De leden van deze fractie vroegen om aan de hand van concrete voorbeelden uit de jurisprudentie duidelijker te maken wanneer artikel 46 Sr ten aanzien van voorbereidingshandelingen nu tekort schiet als het om illegale hennepteelt gaat en aan te geven hoeveel van die voorbeelden er bestaan, bijvoorbeeld in de afgelopen vier jaar. Uit deze vragen wordt afgeleid dat de leden vragen naar zaken waarin artikel 46 Sr is toegepast met betrekking tot illegale hennepteelt. Artikel 46 Sr stelt de voorbereiding strafbaar van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van acht jaren of meer. De wettelijke strafmaxima voor beroeps- en bedrijfsmatige illegale hennepteelt en illegale teelt van grote hoeveelheden hennep bedraagt zes jaren, zodat artikel 46 Sr ten aanzien van die misdrijven niet kan worden toegepast.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of zij goed hadden begrepen dat het wetsvoorstel zich richt op de bedrijfsmatige teelt, maar dat dit niet wil zeggen dat het per se om een organisatie hoeft te gaan en verder hoe het onderscheid kan worden gemaakt tussen een individuele thuisteler die voor zichzelf materiaal aanschaft voor kleinschalige niet bedrijfsmatige hennepteelt en de professional. Het wetsvoorstel richt zich op voorbereidingshandelingen met betrekking tot bedrijfs- en beroepsmatige teelt en teelt van grote hoeveelheden als bedoeld in respectievelijk het derde en vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet. Voor de goede orde merken wij hier op dat het gegeven of er sprake is van een organisatie van belang is voor de beoordeling of het bestaande artikel 11a kan worden toegepast. Bij beroeps- en bedrijfsmatige teelt wordt gekeken naar de wijze van telen, zoals blijkt uit de Aanwijzing Opiumwet van het OM (Staatscourant 2011, nr. 112743, 28 juli 2011) al aangegeven dat als daartoe aanleiding bestaat, een middel op een van de lijsten van de Opiumwet kan worden geplaatst. De handel kan dan – net als bij andere verboden drugs – worden bestreden. Een aantal designerdrugs is al verboden op grond van de Opiumwet, zoals 2-CB of (1)benzylpiperazine. Bij het eventueel onder het toepassingsbereik van de Opiumwet brengen van andere designerdrugs, dienen echter het gebruik en de aard van deze drugs niet uit het oog te worden verloren. Bij designerdrugs is soms sprake van zeer kortdurend, niet bestendig gebruik. Handel in designerdrugs, die niet voorkomen op een van de lijsten van de Opiumwet, kan worden bestreden via de Geneesmiddelenwet. Volgens het adviesrapport van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet, de commissie Garretsen (Kamerstukken II 2010–2011, 24 077, nr. 260) is het vanuit een oogpunt van preventie van groot belang dat nieuwe middelen systematisch in kaart worden gebracht. Daartoe zou volgens de commissie een meldpunt kunnen worden ingesteld. Het meldpunt registreert de gemelde middelen en beziet aan de hand van de aangeleverde informatie of het nodig is de eigenschappen van een middel en de prevalentie in kaart te brengen. Zodoende ontstaat zicht op nieuwe middelen en kan worden bezien of er sprake is van een schadelijk middel dat ook bestendig is qua gebruik. Via een dergelijk meldpunt kunnen ook designerdrugs worden gevolgd en kan tijdig worden gewaarschuwd voor bepaalde risico’s die samenhangen met deze nieuwe middelen. Zoals aangegeven in de reactie op het rapport van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet (Kamerstukken II 2010–2011, 24 077, nr. 2635. Artikelsgewijs
ARTIKEL I
Voor een antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractienaar de zwaarte van de bewijslast voor de politie en OM bij artikel 11a Opiumwet verwijzen wij naar de inleiding van deze nota, waar is ingegaan op de aspecten die spelen bij het bewijs van de voorgestelde strafbaarstelling.
Wij hopen met deze antwoorden de gestelde vragen voldoende te hebben beantwoord.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. I. Schippers
- ongelooflijk wat die man allemaal verbiedt -
Wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt
Nr. 6NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 15 december 2011
ALGEMEEN
1. Inleiding
Growshops en het risico van verplaatsing24 077, nr. 201, p. 32). Het is duidelijk dat er een wereld van verschil bestaat met tuincentra en bouwmarkten. Het aanbod van tuincentra bestaat immers uit meubels voor de buitenruimte en al dan niet seizoensgebonden materiaal voor de decoratie van binnen- en buitenruimtes. Planten en bloemen komen veelal op de tweede plaats. Kweekmaterialen en gereedschappen maken een nog kleiner aandeel uit van het aanbod en zijn vooral geschikt zijn voor hoveniersactiviteiten. Bouwmarkten zijn gericht op de verkoop van materialen voor de verbouwing van vooral woningen. Daaronder bevinden zich materialen zoals elementen voor electrische installaties die ook bruikbaar zijn voor de inrichting van elementen van een illegale hennepkwekerij, maar meer ook niet. Het zal duidelijk zijn dat een verplaatsing van het assortiment en de overige activiteiten van growshops naar deze reguliere bedrijven niet een kwestie is van het overhevelen van een paar materialen, maar een ingrijpende wijziging van de bedrijfsvoering van die bedrijven zal vergen die niet onzichtbaar kan blijven. Alles overziende schatten wij het risico van verplaatsing van het growshopaanbod naar reguliere bedrijven dan ook als gering in.
Reikwijdte strafrechtelijke aansprakelijkheid bij voorbereidingshandelingen
Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht. Bij de producten die door een growshop verkocht worden, is er doorgaans geen sprake van twijfel over de bestemming ervan. Dit wordt door de leden van diverse fracties ook onderkend. Daarentegen zal de verkoop van alledaagse voorwerpen in een bouwmarkt of tuincentrum niet snel onder de voorgestelde strafbaarstelling gebracht kunnen worden. Daarvoor is immers nodig dat ten aanzien van concrete transacties tevens bewezen wordt dat bij de verkoper sprake was van een criminele intentie in de zin van wetenschap of de aanwezigheid van een ernstige reden om te vermoeden dat de verkochte goederen bestemd waren voor de illegale hennepteelt, hetgeen de verdachte er niet van heeft weerhouden om van de gedragingen af te zien. Voor een bewezenverklaring van een strafbare voorbereidingshandeling zal in die gevallen dus meer afhangen van het aantonen van de criminele intentie. Het door de leden van de VVD-fractie gegeven voorbeeld van de verkoop van een mes in een kookwinkel dat later gebruikt wordt als moordwapen spreekt in deze boekdelen. Met deze uiteenzetting hopen wij de bij diverse leden levende zorgen over een te verregaande strafrechtelijke aansprakelijkheid van deelnemers aan het reguliere handel- en dienstenverkeer te hebben weg genomen.
De leden van de VVD-fractie vroegen zich, onder verwijzing naar de opmerkingen van de NVvR over grootschalige en kleinschalige hennepteelt, af of iedere vorm van hennepteelt onder dit voorstel valt. Vooropgesteld zij dat de aanduiding grootschalige en kleinschalige hennepteelt niet in de Opiumwet voorkomt. De wet noemt in artikel 11, derde lid, beroeps- of bedrijfsmatige teelt en in het vijfde lid teelt van grote hoeveelheden. Het nieuwe artikel 11a laat er geen twijfel over bestaan dat de daarin opgenomen strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen alleen op deze vormen van teelt ziet. Overigens hebben de adviezen van onder meer de NVvR aanleiding gegeven tot enige bijstelling van het wetsvoorstel en heeft ook de memorie van toelichting wijzigingen ondergaan. Zo wordt aan het begin van de tweede alinea van de memorie expliciet opgemerkt dat het gaat om bedrijfs- en beroepsmatige teelt en teelt van grote hoeveelheden. Verder komt de term kleinschalige teelt niet meer voor en wordt de term grootschalige teelt soms gebruikt, waarbij uit de context duidelijk wordt dat daarmee teelt van grote hoeveelheden wordt bedoeld.
De leden van de VVD-fractie vroegen of het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011 (LJN:BP1275) dat betrekking had op de teelt van vijf planten aanleiding geeft om het gedoogbeleid inzake vijf planten te wijzigen. Graag reageren wij op deze vraag als volgt. Op 1 juli 2011 is de gewijzigde Aanwijzing Opiumwet (Staatscourant 2011, nr. 11 134 van 27 juni 2011) in werking getreden. Onderdeel van de daarin doorgevoerde wijzigingen vormt een aanscherping van het beleid inzake beroeps- of bedrijfsmatige teelt, die mede door het voornoemde arrest werd ingegeven. De aanwijzing vermeldt in paragraaf 3.2.1, voor zover hier van belang, dat voor de beoordeling van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van teelt wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvindt. Bij het aantreffen van een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in het algemeen aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Echter, het aantal planten is niet de doorslaggevende factor voor het bepalen van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de teelt. Ook teelt van vijf planten of minder kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Dit geldt in situaties waarin aan twee of meer indicatoren voor professionele teelt, zoals opgenomen in een bijlage van de Aanwijzing, is voldaan en indien er sprake is van teelt voor geldelijk gewin.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of er geen sprake is van tegenstrijdig beleid. Enerzijds, wordt de productie van wiet de facto2. Professionalisering van de illegale hennepteelt
24 077, nr. 2003. Reikwijdte van het bestaande strafrechtelijke instrumentarium
4. Strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding en vergemakkelijking van de illegale hennepteelt
De leden van de VVD-fractie vroegen in te gaan op het advies van het College van Procureurs-Generaal om tot een strafbaarstelling te komen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot alle lijst II middelen. Dit onderdeel van het advies van het college berustte waarschijnlijk op een misverstand, want het wetsvoorstel in de versie die voor advisering aan het college werd toegezonden bevatte al de strafbaarstelling van artikel 11a met betrekking tot alle middelen van lijst II van de Opiumwet. Uit het voorgestelde artikel 11a blijkt dat naar de strafbaarstellingen in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet wordt verwezen. Die strafbaarstellingen verwijzen op hun beurt naar de verboden gedragingen, bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, welke betrekking hebben op alle middelen van lijst II. Ten gevolge van de opmerking van het College is in de tweede alinea van de considerans expliciet vermeld dat de strafbaarstelling betrekking heeft op lijst II middelen. Verder is dit op een paar plaatsen in de memorie van toelichting vermeld, zo ook bij de artikelsgewijze toelichting op onderdeel A van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie hechtten er aan dat uitgebreider wordt ingegaan op de problemen met betrekking tot veroordeling terzake van poging, omdat deze – aldus deze leden – zich ook bij andere delicten zullen voordoen. Het zou volgens de regering te ver voeren om te spreken van problemen rond de strafbaarstelling van poging. Waar het om gaat is dat ook reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij poging grenzen heeft die in het algemeen voldoen. Er zijn daarnaast afzonderlijke gedragingen in de voorbereidingsfase van een delict die onder de werking van de strafwet zijn gebracht. Gewezen wordt op de algemene strafbaarstelling van artikel 46 Sr dat ziet op voorbereiding van misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld en het oudere artikel 10a van de Opiumwet. De wetgever heeft het in bepaalde gevallen wenselijk geacht ook de voorbereidingshandelingen met betrekking tot specifieke misdrijven met een lager strafmaximum strafbaar te stellen. Dan wordt de techniek van een speciesbepaling gevolgd, zoals blijkt uit onder meer de artikelen 223 en 234 Sr en het thans voorgestelde artikel 11a van de Opiumwet.
De leden van de VVD-fractie stelden ook een groot aantal vragen over de verkoop van op enig moment legaal op de markt gebrachte producten of diensten. De vele vragen hebben gemeenschappelijk dat daarin zeer brede voorbeelden van normale handelsactiviteiten worden gegeven. Zoals in de inleiding van deze nota is aangegeven, belemmert de voorgestelde strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen het legale verkeer van goederen en diensten niet. Dat is bij het bestaande artikel 10a al niet het geval en evenmin zal zich dit bij het nieuwe artikel 11a voordoen. Voor de strafbaarheid zal immers steeds de criminele intentie van betrokkene moeten worden bewezen en naarmate de verrichte handeling meer tot de alledaagse handelingen wordt gerekend, zullen voor het bewijs van de subjectieve bestanddelen in de aard van die handelingen steeds minder aanknopingspunten kunnen worden gevonden.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hoe wordt aangekeken tegen growshops die hun activiteiten uitbreiden naar de gebruikelijke activiteiten van een tuincentrum wordt verwezen naar hetgeen daarover in de inleiding van deze nota is opgemerkt.
De leden van de PvdA-fractie vroegen hoeveel hennepkwekerijen niet opgericht zouden zijn als het wetsvoorstel eerder in werking was getreden, bijvoorbeeld vier jaar geleden en hoe vaak het voorkomt dat op basis van de huidige wetgeving en jurisprudentie het niet mogelijk is gebleken om voorbereidingshandelingen nu al strafrechtelijk aan te pakken. Hoeveel hennepkwekerijen niet zouden zijn ingericht valt niet te kwantificeren, omdat nagelaten handelingen uit hun aard niet kunnen worden geteld. Bij het instellen van een strafvervolging wordt rekening gehouden met de jurisprudentie over poging, zoals vermeld in de memorie van toelichting. Verder geldt in zijn algemeenheid dat het openbaar ministerie bij elke vervolgingsbeslissing rekening houdt met de mate van bewijs dat voorhanden is en afziet van een vervolging indien dit onvoldoende wordt geacht. Het aantal bewijssepots in zaken die voortaan op grond van artikel 11a kunnen worden vervolgd, valt niet te achterhalen. Deze leden vroegen verder hoeveel van de 4 727 in 2009 ontmantelde illegale kwekerijen waren ingericht met materialen die in reguliere tuincentra of bouwmarkten gekocht waren of gekocht hadden kunnen worden en hoeveel van die kwekerijen geheel of gedeeltelijk ingericht waren met materialen die niet in growshops waren gekocht en welk deel van de illegale hennepteelt wordt gefaciliteerd of gestimuleerd door andere aanbieders van materialen voor de teelt dan growshops. Deze vragen vallen niet als zodanig te beantwoorden, omdat strafrechtelijke onderzoeken er niet op zijn gericht de door deze leden bedoelde zaken in kaart te brengen. Op de bestaande activiteiten van respectievelijk growshops, tuinbouwcentra en bouwmarkten is in de inleiding uitvoerig ingegaan. Hier wordt volstaan met de opmerking dat veel benodigdheden voor de inrichting van een illegale hennepteelt, met als voorbeeld koolstoffilters, specifieke assimilatielampen, afzuigers en andere afschermingsmiddelen niet verkrijgbaar zijn in reguliere tuincentra of bouwmarkten.
De leden van de PvdA-fractie vroegen ook hoe de regering kan voorkomen dat er bij de handhaving van dit wetsvoorstel vooral aandacht zal zijn voor de kleinere telers en niet de grote professionele telers. Gelet op het feit dat het artikel ziet op voorbereidingshandelingen leidt ertoe dat het bij de toepassing ervan juist niet gaat om de telers, maar om personen en bedrijven die hun geld verdienen met de levering van goederen of diensten ten behoeve van illegale hennepteelt en financiering daarvan.
De leden van de PvdA-fractie vroegen verder in hoeverre er nu wordt doorgerechercheerd van de kleine teler naar de grote drugscrimineel. Het doorrechercheren bij de ontmanteling van een illegale hennepkwekerijen vindt in toenemende mate plaats. Zo is het aantal opsporingsonderzoeken naar de georganiseerde criminaliteit achter hennepteelt de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het resultaat hiervan is dat achterliggende structuren zichtbaar worden. Zo worden verbanden tussen illegale hennepkwekerijen zichtbaar door soortgelijke modus operandi, zodat verdachten in verband kunnen worden gebracht met meerdere kwekerijen en ter zake kunnen worden vervolgd. De leden van deze fractie vroegen om aan de hand van concrete voorbeelden uit de jurisprudentie duidelijker te maken wanneer artikel 46 Sr ten aanzien van voorbereidingshandelingen nu tekort schiet als het om illegale hennepteelt gaat en aan te geven hoeveel van die voorbeelden er bestaan, bijvoorbeeld in de afgelopen vier jaar. Uit deze vragen wordt afgeleid dat de leden vragen naar zaken waarin artikel 46 Sr is toegepast met betrekking tot illegale hennepteelt. Artikel 46 Sr stelt de voorbereiding strafbaar van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf is gesteld van acht jaren of meer. De wettelijke strafmaxima voor beroeps- en bedrijfsmatige illegale hennepteelt en illegale teelt van grote hoeveelheden hennep bedraagt zes jaren, zodat artikel 46 Sr ten aanzien van die misdrijven niet kan worden toegepast.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of zij goed hadden begrepen dat het wetsvoorstel zich richt op de bedrijfsmatige teelt, maar dat dit niet wil zeggen dat het per se om een organisatie hoeft te gaan en verder hoe het onderscheid kan worden gemaakt tussen een individuele thuisteler die voor zichzelf materiaal aanschaft voor kleinschalige niet bedrijfsmatige hennepteelt en de professional. Het wetsvoorstel richt zich op voorbereidingshandelingen met betrekking tot bedrijfs- en beroepsmatige teelt en teelt van grote hoeveelheden als bedoeld in respectievelijk het derde en vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet. Voor de goede orde merken wij hier op dat het gegeven of er sprake is van een organisatie van belang is voor de beoordeling of het bestaande artikel 11a kan worden toegepast. Bij beroeps- en bedrijfsmatige teelt wordt gekeken naar de wijze van telen, zoals blijkt uit de Aanwijzing Opiumwet van het OM (Staatscourant 2011, nr. 112743, 28 juli 2011) al aangegeven dat als daartoe aanleiding bestaat, een middel op een van de lijsten van de Opiumwet kan worden geplaatst. De handel kan dan – net als bij andere verboden drugs – worden bestreden. Een aantal designerdrugs is al verboden op grond van de Opiumwet, zoals 2-CB of (1)benzylpiperazine. Bij het eventueel onder het toepassingsbereik van de Opiumwet brengen van andere designerdrugs, dienen echter het gebruik en de aard van deze drugs niet uit het oog te worden verloren. Bij designerdrugs is soms sprake van zeer kortdurend, niet bestendig gebruik. Handel in designerdrugs, die niet voorkomen op een van de lijsten van de Opiumwet, kan worden bestreden via de Geneesmiddelenwet. Volgens het adviesrapport van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet, de commissie Garretsen (Kamerstukken II 2010–2011, 24 077, nr. 260) is het vanuit een oogpunt van preventie van groot belang dat nieuwe middelen systematisch in kaart worden gebracht. Daartoe zou volgens de commissie een meldpunt kunnen worden ingesteld. Het meldpunt registreert de gemelde middelen en beziet aan de hand van de aangeleverde informatie of het nodig is de eigenschappen van een middel en de prevalentie in kaart te brengen. Zodoende ontstaat zicht op nieuwe middelen en kan worden bezien of er sprake is van een schadelijk middel dat ook bestendig is qua gebruik. Via een dergelijk meldpunt kunnen ook designerdrugs worden gevolgd en kan tijdig worden gewaarschuwd voor bepaalde risico’s die samenhangen met deze nieuwe middelen. Zoals aangegeven in de reactie op het rapport van de expertcommissie lijstensystematiek Opiumwet (Kamerstukken II 2010–2011, 24 077, nr. 2635. Artikelsgewijs
ARTIKEL I
Voor een antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractienaar de zwaarte van de bewijslast voor de politie en OM bij artikel 11a Opiumwet verwijzen wij naar de inleiding van deze nota, waar is ingegaan op de aspecten die spelen bij het bewijs van de voorgestelde strafbaarstelling.
Wij hopen met deze antwoorden de gestelde vragen voldoende te hebben beantwoord.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. I. Schippers
- ongelooflijk wat die man allemaal verbiedt -
Comment