Een volksverhaal uit Iran over een nogal domme man
Er was eens een man die lui en aan hasj verslaafd was. De hele dag was hij aan het eten en slapen. Zijn vrouw zei steeds weer tegen hem: "Sta op, doe eens wat, ga aan het werk!" Hij zei slechts: "Vrouw, laat me zoals ik ben! Laat me slapen, laat me met rust! Ga maar hasj en thee voor me halen en geef me te eten!"
Op zekere dag had ze de buik er vol van en zei alleen maar: "Vooruit, naar buiten!" - "Waar moet ik buiten naartoe?" - "Ga maar wandelen!" - "Waar moet ik gaan wandelen?" - "Doe iets met je benen," zei ze, "misschien wordt onze situatie beter en bewijst God ons een weldaad." - "Moge God je bestraffen, ik vervloek je! Wil je mij ongeluk brengen? Wil je...?" - "Schiet op!" zei ze tegen hem; ze bracht hem een ezel, legde daarop het eten, een stuk kaas, een stuk brood, de thee, een stuk hasj, een deken, twee kussens en zei tegen hem: "Zoek de buitenlucht op, ga wandelen, zodat je je ten minste nog een beetje beweegt! Moge God ons een weldaad bewijzen!"
De hasjverslaafde ging naar buiten en liep en liep tot hij in de steppe was aangekomen. Toen zei hij: "Ik wil gaan liggen; ik wil uitrusten en slapen. Die vrouw is gek! Waar wil ze me eigenlijk naartoe sturen? Ik ben niet geschikt om te werken en ook niet om rond te lopen." Hij haalde het eten te voorschijn dat ze voor hem had ingepakt. Hij at het, spreidde de deken uit, legde de twee hoofdkussens neer en sliep in.
Daarbij vergat hij het stuk hasj en het eten dat op de grond was achtergebleven. Hij sliep de halve nacht; toen kwam er een leeuw aan, een verschrikkelijk grote leeuw. Die begon met de ezel en at hem op, daarna ging hij verder met het eten. Hij at het voedsel en het stuk hasj. Zodra hij het voedsel en het stuk hasj had gegeten, werd hij slaperig. De leeuw ging liggen; hij at de hasj verslaafde niet op, alleen de ezel, het voedsel en de hasj.
De hasjverslaafde werd wakker. Hij vond de zadeltas en het zadel naast zich waar hij ze had neergelegd; zijn ezel vond hij niet. Alleen de leeuw was er nog. Slaperig als hij was, hield hij de leeuw voor de ezel. Hij zadelde hem op, klom erop en ging op weg, hij keerde naar de stad terug. Hij zei: "Godzijdank, nu keer ik terug; die vrouw is toch gek, ze wil me naar buiten sturen. Hoor ik in de buitenlucht? Ben ik soms een wandelaar?"
Zo kwam hij met de leeuw in de stad aan. "Mijn God! Mijn God!" De mensen vluchtten, de kinderen liepen hard weg, de mannen maakten dat ze wegkwamen. De mensen vluchtten terwijl hij op de leeuw reed. "Kijk eens, wat een wonder! Een leeuw! Lieve hemel!" Hij zei tegen hen: "Is een leeuw bij jullie iets bijzonders?" - "Mijn God, vertel ons hoe je hem gevangen hebt!" - "Ha ha," zei hij, "zodra de leeuw bij mij was gekomen, tuigde ik hem op, zadelde ik hem en reed naar jullie toe." - "Goeie genade, bravo!"
De mensen liepen van schrik weg. Toen hij bij zijn vrouw kwam, greep hij de leeuw, legde hem aan de ketting, sloot hem op in de kamer en deed de deur op slot. "Vrouw," zei hij tegen haar, "laat mij slapen, geef mij hasj, geef mij te eten! Jij hebt mij te gronde gericht, ik wil niet naar buiten gestuurd worden!"
"Ga maar slapen," zei ze tegen hem, "nu bewijst God ons een grote dienst." Dat had ze meteen begrepen zodra ze de leeuw had gezien. Toen kwamen de boden van de sultan al naar haar toe: "Geef ons de leeuw die je gekregen hebt en direct bij zonsopgang willen we de hasjverslaafde meenemen, de koning wenst hem te zien!"
"Hier," zei.ze tegen de boden; meteen gaf ze hun de leeuw mee en zei: "Morgen komt mijn man bij jullie!" - "Zodra je morgenochtend ontbeten hebt, ga je." - "Vrouw, wil je mij in het verderf storten? Wil je mij ombrengen?" - "Stil," zei ze tegen hem, "dat gaat je niets aan. God zal ons een dienst bewijzen, hij biedt ons de mogelijkheid in ons levensonderhoud te voorzien; ga nu!"
Hij zei tegen haar: "Maar wat moet ik tegen hen zeggen als ik ga?" - "Zodra je binnenkomt en als ze je vragen: "Hoe heb je de leeuw gevangen?" zeg je: 'Is een leeuw bij jullie zoiets bijzonders? Voor mij is dat iets heel natuurlijks. Zodra hij kwam, heb ik hem opgetuigd en opgezadeld.' En als ze jou een opdracht geven, zeg dan: 'Geef mij drie dagen de tijd.' En dan kom je bij mij, ik zal het voor je regelen." - "Moge God jouw zaken regelen! Wil je mij ongeluk brengen? Kan ik opdrachten uitvoeren? Ik...?" Ze zei tegen hem: "Houd je daar maar niet mee bezig." - "Goed," zei hij.
De volgende dag vertrok hij. Hij deed een stap naar voren, een stap naar achteren en ging op weg. Hij kwam bij de koning binnen, werd door hem begroet en ook de ministers stonden voor hem op. Ze brachten hem de beste stoel en hij mocht gaan zitten. "Vertel ons eens hoe jij die leeuw hebt gevangen." Hij zei tegen hen: "Hoezo? Is een leeuw bij jullie zoiets bijzonders? Toen hij kwam aanlopen, heb ik hem opgetuigd en ben opgestapt alsof het mijn ezel was. Een leeuw heeft voor mij de waarde van een ezel."
"Dan ben je dus een held," zei de koning tegen hem. "We zullen jou een leger geven; we maken een soldaat van je en sturen je op pad als legeraanvoerder. Jij zult aan het hoofd van de troepen staan en ik wil je op de vijand afsturen. We hebben namelijk een vijand; ieder jaar komt hij weer met zijn leger tegen ons in opstand en vecht tegen ons en wij kunnen hem niet verslaan. Maar dit jaar sturen we jou als aanvoerder van onze troepen." Hij zei tegen hen: "Geef mij drie dagen de tijd." Hij ging naar zijn vrouw toe: "Moge God je straffen! Wil je mij ongeluk brengen? Wil je mij een ramp bezorgen?" Ze zei tegen hem: "Wees maar stil, ik regel het wel voor je en bemoei jij je er maar niet mee!" - "Breng mij te eten, breng mij te drinken!"
"Zeker," zei ze en bracht hem te eten, bracht hem hasj, bracht zijn waterpijp. Ze gaf hem te eten en te drinken. Daarna zei ze tegen hem: "Nou, heb je niet tegen hen gezegd: drie dagen? Ga dus maar naar hen toe en zeg hun op de derde dag: 'Geef me een paard, het sterkste paard uit de stal, dat als het ware vliegt als ik het bestegen heb en in de buitenlucht komt. En geef mij drie zakken, een zak met amandelen, een met pistaches en een met walnoten, die ik kan kraken en eten. En geef mij bovendien een zak met daalders, zodat ik geschikte kledij kan kopen, en geef mij wapens, omdat ik nu met het leger erop uit moet.'" - "Goed," zei hij en vertrok.
Hij zei tegen hen wat ze hem had opgedragen. Ze bewapenden hem en gaven alles wat hij wilde. Ze gaven hem het geld, alles. Daarna kocht ze voor hem een leren pak dat hem, als hij het aantrok, volledig met leer bedekte: zijn handen, zijn gezicht, zijn benen - overal leer. Alleen zijn ogen waren nog te zien en de neus en de mond, maar het was maar een heel kleine opening.
Ze pakte de lijm, kookte die en smeerde daarmee zijn bovenbenen, zijn voeten en zijn achterste in en zei: "Houd jij de teugels zo stevig vast als je kunt, laat ze niet los! Of het paard vliegt of rent of stilstaat: houd de teugels vast; laat ze in geen geval los!" Daarna opende ze de deur en zei: "Vooruit, toe maar! God zij met je en neem het geld mee!" Hij ging. Nauwelijks was het paard bij de deur of het vloog er al vandoor, de soldaten erachter aan. Ze renden naar buiten alsof ze gek waren. Ze kwamen buiten en renden voort, en de man voor hen uit.
De sultan die met hen oorlog kwam voeren en die ze moesten verslaan, had een kaal hoofd. De hasjverslaafde probeerde zich aan de boom vast te houden, hij trok hem met zijn handen uit de grond; hij probeerde zich aan een blokhut vast te houden, die stortte ineen. Toen begon hij te schreeuwen: "Houd me vast, zodat ik niet val!" En ze dachten dat hij zei: "Houd de kaalkop vast!" Hij zei steeds weer: "Houd me vast, ik val! Houd me vast, ik val! Mijn God, ik ben verloren! Houd me vast, ik val!" - "Waar is hij, de kaalkop? Waar is hij?" - "Houd me vast, ik val!" Ze riepen hem steeds weer toe: "Waar is de kaalkop?" Ze renden verder naar de tenten; die verwoestten ze volledig. Ze grepen de kaalkop. Toen de vijandige soldaten hem hoorden: "Houd me vast, ik val!" en dachten dat hij riep: "Houd de kaalkop vast!" lieten ze hun koning in de steek en vluchtten. En zij boeiden de kaalkop en namen hem mee. De hasj verslaafde keerde met zijn paard terug.
Tegen allen die met hem wilden spreken, zei hij slechts: "Boeboeboe!" Hij kon geen antwoord geven, het schuim kwam hem uit de mond. "Hoe kwam je overwinning tot stand? Hoe heb je hem kunnen vangen?" Hij zei slechts: "Boeboeboe..." Hij kwam weer bij zijn vrouw en riep haar toe: "Doe de deur open! Open...!" - "Wat een wonder! Wat een mooi bericht!" - "Boeboeboe!" Hij was totaal uitgeput, hij gooide zich languit op bed en zij deed zijn pak uit. "Mijn God," zei hij tegen haar. "Nu is het afgelopen, jij teef! Jij geeft mij geen bevelen meer!" Toen moest de vrouw hard lachen, maar de man nam zijn hasj en ging slapen. Van nu af aan at en sliep hij de hele dag en was lui en verslaafd aan hasj, net als vroeger. Maar zijn vrouw zei er niets meer over, want door haar handigheid had ze hun omstandigheden verbeterd en kon ze onbezorgd leven.
Grtz
Er was eens een man die lui en aan hasj verslaafd was. De hele dag was hij aan het eten en slapen. Zijn vrouw zei steeds weer tegen hem: "Sta op, doe eens wat, ga aan het werk!" Hij zei slechts: "Vrouw, laat me zoals ik ben! Laat me slapen, laat me met rust! Ga maar hasj en thee voor me halen en geef me te eten!"
Op zekere dag had ze de buik er vol van en zei alleen maar: "Vooruit, naar buiten!" - "Waar moet ik buiten naartoe?" - "Ga maar wandelen!" - "Waar moet ik gaan wandelen?" - "Doe iets met je benen," zei ze, "misschien wordt onze situatie beter en bewijst God ons een weldaad." - "Moge God je bestraffen, ik vervloek je! Wil je mij ongeluk brengen? Wil je...?" - "Schiet op!" zei ze tegen hem; ze bracht hem een ezel, legde daarop het eten, een stuk kaas, een stuk brood, de thee, een stuk hasj, een deken, twee kussens en zei tegen hem: "Zoek de buitenlucht op, ga wandelen, zodat je je ten minste nog een beetje beweegt! Moge God ons een weldaad bewijzen!"
De hasjverslaafde ging naar buiten en liep en liep tot hij in de steppe was aangekomen. Toen zei hij: "Ik wil gaan liggen; ik wil uitrusten en slapen. Die vrouw is gek! Waar wil ze me eigenlijk naartoe sturen? Ik ben niet geschikt om te werken en ook niet om rond te lopen." Hij haalde het eten te voorschijn dat ze voor hem had ingepakt. Hij at het, spreidde de deken uit, legde de twee hoofdkussens neer en sliep in.
Daarbij vergat hij het stuk hasj en het eten dat op de grond was achtergebleven. Hij sliep de halve nacht; toen kwam er een leeuw aan, een verschrikkelijk grote leeuw. Die begon met de ezel en at hem op, daarna ging hij verder met het eten. Hij at het voedsel en het stuk hasj. Zodra hij het voedsel en het stuk hasj had gegeten, werd hij slaperig. De leeuw ging liggen; hij at de hasj verslaafde niet op, alleen de ezel, het voedsel en de hasj.
De hasjverslaafde werd wakker. Hij vond de zadeltas en het zadel naast zich waar hij ze had neergelegd; zijn ezel vond hij niet. Alleen de leeuw was er nog. Slaperig als hij was, hield hij de leeuw voor de ezel. Hij zadelde hem op, klom erop en ging op weg, hij keerde naar de stad terug. Hij zei: "Godzijdank, nu keer ik terug; die vrouw is toch gek, ze wil me naar buiten sturen. Hoor ik in de buitenlucht? Ben ik soms een wandelaar?"
Zo kwam hij met de leeuw in de stad aan. "Mijn God! Mijn God!" De mensen vluchtten, de kinderen liepen hard weg, de mannen maakten dat ze wegkwamen. De mensen vluchtten terwijl hij op de leeuw reed. "Kijk eens, wat een wonder! Een leeuw! Lieve hemel!" Hij zei tegen hen: "Is een leeuw bij jullie iets bijzonders?" - "Mijn God, vertel ons hoe je hem gevangen hebt!" - "Ha ha," zei hij, "zodra de leeuw bij mij was gekomen, tuigde ik hem op, zadelde ik hem en reed naar jullie toe." - "Goeie genade, bravo!"
De mensen liepen van schrik weg. Toen hij bij zijn vrouw kwam, greep hij de leeuw, legde hem aan de ketting, sloot hem op in de kamer en deed de deur op slot. "Vrouw," zei hij tegen haar, "laat mij slapen, geef mij hasj, geef mij te eten! Jij hebt mij te gronde gericht, ik wil niet naar buiten gestuurd worden!"
"Ga maar slapen," zei ze tegen hem, "nu bewijst God ons een grote dienst." Dat had ze meteen begrepen zodra ze de leeuw had gezien. Toen kwamen de boden van de sultan al naar haar toe: "Geef ons de leeuw die je gekregen hebt en direct bij zonsopgang willen we de hasjverslaafde meenemen, de koning wenst hem te zien!"
"Hier," zei.ze tegen de boden; meteen gaf ze hun de leeuw mee en zei: "Morgen komt mijn man bij jullie!" - "Zodra je morgenochtend ontbeten hebt, ga je." - "Vrouw, wil je mij in het verderf storten? Wil je mij ombrengen?" - "Stil," zei ze tegen hem, "dat gaat je niets aan. God zal ons een dienst bewijzen, hij biedt ons de mogelijkheid in ons levensonderhoud te voorzien; ga nu!"
Hij zei tegen haar: "Maar wat moet ik tegen hen zeggen als ik ga?" - "Zodra je binnenkomt en als ze je vragen: "Hoe heb je de leeuw gevangen?" zeg je: 'Is een leeuw bij jullie zoiets bijzonders? Voor mij is dat iets heel natuurlijks. Zodra hij kwam, heb ik hem opgetuigd en opgezadeld.' En als ze jou een opdracht geven, zeg dan: 'Geef mij drie dagen de tijd.' En dan kom je bij mij, ik zal het voor je regelen." - "Moge God jouw zaken regelen! Wil je mij ongeluk brengen? Kan ik opdrachten uitvoeren? Ik...?" Ze zei tegen hem: "Houd je daar maar niet mee bezig." - "Goed," zei hij.
De volgende dag vertrok hij. Hij deed een stap naar voren, een stap naar achteren en ging op weg. Hij kwam bij de koning binnen, werd door hem begroet en ook de ministers stonden voor hem op. Ze brachten hem de beste stoel en hij mocht gaan zitten. "Vertel ons eens hoe jij die leeuw hebt gevangen." Hij zei tegen hen: "Hoezo? Is een leeuw bij jullie zoiets bijzonders? Toen hij kwam aanlopen, heb ik hem opgetuigd en ben opgestapt alsof het mijn ezel was. Een leeuw heeft voor mij de waarde van een ezel."
"Dan ben je dus een held," zei de koning tegen hem. "We zullen jou een leger geven; we maken een soldaat van je en sturen je op pad als legeraanvoerder. Jij zult aan het hoofd van de troepen staan en ik wil je op de vijand afsturen. We hebben namelijk een vijand; ieder jaar komt hij weer met zijn leger tegen ons in opstand en vecht tegen ons en wij kunnen hem niet verslaan. Maar dit jaar sturen we jou als aanvoerder van onze troepen." Hij zei tegen hen: "Geef mij drie dagen de tijd." Hij ging naar zijn vrouw toe: "Moge God je straffen! Wil je mij ongeluk brengen? Wil je mij een ramp bezorgen?" Ze zei tegen hem: "Wees maar stil, ik regel het wel voor je en bemoei jij je er maar niet mee!" - "Breng mij te eten, breng mij te drinken!"
"Zeker," zei ze en bracht hem te eten, bracht hem hasj, bracht zijn waterpijp. Ze gaf hem te eten en te drinken. Daarna zei ze tegen hem: "Nou, heb je niet tegen hen gezegd: drie dagen? Ga dus maar naar hen toe en zeg hun op de derde dag: 'Geef me een paard, het sterkste paard uit de stal, dat als het ware vliegt als ik het bestegen heb en in de buitenlucht komt. En geef mij drie zakken, een zak met amandelen, een met pistaches en een met walnoten, die ik kan kraken en eten. En geef mij bovendien een zak met daalders, zodat ik geschikte kledij kan kopen, en geef mij wapens, omdat ik nu met het leger erop uit moet.'" - "Goed," zei hij en vertrok.
Hij zei tegen hen wat ze hem had opgedragen. Ze bewapenden hem en gaven alles wat hij wilde. Ze gaven hem het geld, alles. Daarna kocht ze voor hem een leren pak dat hem, als hij het aantrok, volledig met leer bedekte: zijn handen, zijn gezicht, zijn benen - overal leer. Alleen zijn ogen waren nog te zien en de neus en de mond, maar het was maar een heel kleine opening.
Ze pakte de lijm, kookte die en smeerde daarmee zijn bovenbenen, zijn voeten en zijn achterste in en zei: "Houd jij de teugels zo stevig vast als je kunt, laat ze niet los! Of het paard vliegt of rent of stilstaat: houd de teugels vast; laat ze in geen geval los!" Daarna opende ze de deur en zei: "Vooruit, toe maar! God zij met je en neem het geld mee!" Hij ging. Nauwelijks was het paard bij de deur of het vloog er al vandoor, de soldaten erachter aan. Ze renden naar buiten alsof ze gek waren. Ze kwamen buiten en renden voort, en de man voor hen uit.
De sultan die met hen oorlog kwam voeren en die ze moesten verslaan, had een kaal hoofd. De hasjverslaafde probeerde zich aan de boom vast te houden, hij trok hem met zijn handen uit de grond; hij probeerde zich aan een blokhut vast te houden, die stortte ineen. Toen begon hij te schreeuwen: "Houd me vast, zodat ik niet val!" En ze dachten dat hij zei: "Houd de kaalkop vast!" Hij zei steeds weer: "Houd me vast, ik val! Houd me vast, ik val! Mijn God, ik ben verloren! Houd me vast, ik val!" - "Waar is hij, de kaalkop? Waar is hij?" - "Houd me vast, ik val!" Ze riepen hem steeds weer toe: "Waar is de kaalkop?" Ze renden verder naar de tenten; die verwoestten ze volledig. Ze grepen de kaalkop. Toen de vijandige soldaten hem hoorden: "Houd me vast, ik val!" en dachten dat hij riep: "Houd de kaalkop vast!" lieten ze hun koning in de steek en vluchtten. En zij boeiden de kaalkop en namen hem mee. De hasj verslaafde keerde met zijn paard terug.
Tegen allen die met hem wilden spreken, zei hij slechts: "Boeboeboe!" Hij kon geen antwoord geven, het schuim kwam hem uit de mond. "Hoe kwam je overwinning tot stand? Hoe heb je hem kunnen vangen?" Hij zei slechts: "Boeboeboe..." Hij kwam weer bij zijn vrouw en riep haar toe: "Doe de deur open! Open...!" - "Wat een wonder! Wat een mooi bericht!" - "Boeboeboe!" Hij was totaal uitgeput, hij gooide zich languit op bed en zij deed zijn pak uit. "Mijn God," zei hij tegen haar. "Nu is het afgelopen, jij teef! Jij geeft mij geen bevelen meer!" Toen moest de vrouw hard lachen, maar de man nam zijn hasj en ging slapen. Van nu af aan at en sliep hij de hele dag en was lui en verslaafd aan hasj, net als vroeger. Maar zijn vrouw zei er niets meer over, want door haar handigheid had ze hun omstandigheden verbeterd en kon ze onbezorgd leven.
Grtz
Comment